EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 31999R2157

Verordening (EG) nr. 2157/1999 van de Europese Centrale Bank van 23 september 1999 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen (ECB/1999/4)

PB L 264 van 12.10.1999, blz. 21–26 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
bijzondere uitgave in het Tsjechisch: Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Ests: Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Lets: Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Litouws: Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Hongaars Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Maltees: Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Pools: Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Slowaaks: Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Sloveens: Hoofdstuk 01 Deel 003 blz. 139 - 144
bijzondere uitgave in het Bulgaars: Hoofdstuk 10 Deel 005 blz. 5 - 10
bijzondere uitgave in het Roemeens: Hoofdstuk 10 Deel 005 blz. 5 - 10
Bijzondere uitgave in het Kroatisch: Hoofdstuk 01 Deel 008 blz. 3 - 8

Juridische status van het document Van kracht: Dezehandelingisgewijzigd. Huidige geconsolideerde versie: 26/06/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1999/2157/oj

31999R2157

Verordening (EG) nr. 2157/1999 van de Europese Centrale Bank van 23 september 1999 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen (ECB/1999/4)

Publicatieblad Nr. L 264 van 12/10/1999 blz. 0021 - 0026


VERORDENING (EG) Nr. 2157/1999 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 23 september 1999

met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen

(ECB/1999/4)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna aangeduid als het "Verdrag"), inzonderheid artikel 110, lid 3; de Statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna aangeduid als de "Statuten"), inzonderheid de artikelen 34.3 en 19.1; en Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen(1) (hierna aangeduid als de "Verordening van de Raad"), inzonderheid artikel 6, lid 2,

(1) Overwegende dat deze verordening, overeenkomstig artikel 34.3 van de Statuten in samenhang met artikel 43.1 van de Statuten, punt 8 van protocol nr. 25 betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en punt 2 van protocol nr. 26 betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken, geen rechten verleent noch verplichtingen oplegt aan niet-deelnemende lidstaten;

(2) Overwegende dat in de verordening van de Raad is vastgelegd binnen welke grenzen en onder welke voorwaarden de Europese Centrale Bank (ECB) gerechtigd is ondernemingen boeten of dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens haar verordeningen en beschikkingen;

(3) Overwegende dat artikel 6, lid 2, van de verordening van de Raad aan de ECB de regelgevende bevoegdheid toekent regelingen vast te stellen voor de toepassing van sancties overeenkomstig de verordeningen van de Raad;

(4) Overwegende dat andere verordeningen van de Raad of van de ECB kunnen voorzien in specifieke sancties op specifieke gebieden en dat daarin voor wat betreft de beginselen en procedures met betrekking tot de toepassing van deze sancties, naar deze verordening kan worden verwezen;

(5) Overwegende dat bij het uitvoeren van de procedure ter bepaling van de sanctie die van toepassing is, de ECB de procedurele rechten van derden zo veel mogelijk in acht dient te nemen, overeenkomstig de algemene beginselen van het recht en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dienaangaande, in het bijzonder de bestaande jurisprudentie betreffende de onderzoeksbevoegdheden van de Europese Commissie op het terrein van mededinging;

(6) Overwegende dat er geen juridische belemmering bestaat voor de uitwisseling van informatie binnen het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) met betrekking tot de vaststelling van een geval van niet-naleving van verordeningen of beschikkingen van de ECB;

(7) Overwegende dat het beginsel van ne bis in idem in acht genomen moet worden met betrekking tot de instelling van een niet-nalevingsprocedure;

(8) Overwegende dat de regels met betrekking tot de bevoegdheden van de ECB en de bevoegde nationale centrale bank in het kader van de niet-nalevingsprocedure zorg moeten dragen voor de doeltreffende uitvoering van een diepgaand onderzoek van de vermeende niet-naleving, en tegelijkertijd zoveel mogelijk het recht van verweer van de betrokken onderneming en het vertrouwelijke karakter van de niet-nalevingsprocedure dienen te waarborgen;

(9) Overwegende dat de bijstand van de autoriteiten van de lidstaten vereist kan zijn om zorg te dragen voor de doeltreffende uitoefening van de bevoegdheden van de ECB en van de bevoegde nationale centrale bank om de niet-nalevingsprocedure uit te voeren;

(10) Overwegende dat de betrokken onderneming het recht heeft gehoord te worden zodra de eventuele onderzoeksfase van de niet-nalevingsprocedure is afgerond en zodra zij de feitelijke resultaten van het onderzoek en de mededeling van punten van bezwaar heeft ontvangen;

(11) Overwegende dat een niet-nalevingsprocedure wordt uitgevoerd met inachtneming van de beginselen van vertrouwelijkheid en van het beroepsgeheim; overwegende dat de vertrouwelijkheid of het beroepsgeheim geen invloed mag hebben op het recht van verweer van de betrokken onderneming;

(12) Overwegende dat een besluit over een geval van niet-naleving onderworpen kan zijn aan een nadere toetsing door de Raad van bestuur van de ECB; overwegende dat de procedurele voorwaarden waaronder deze nadere toetsing plaatsvindt, moeten worden vastgelegd;

(13) Overwegende dat de ECB, omwille van de doorzichtigheid en de doeltreffendheid van haar bevoegdheden tot het opleggen van sancties, kan besluiten haar definitieve besluiten met betrekking tot sancties of enige informatie die daarmee verband houdt te publiceren; overwegende dat, gezien de specifieke kenmerken van financiële markten, de publicatie van een besluit tot het opleggen van een sanctie een uitzonderlijke maatregel is die door de ECB slechts wordt genomen na grondige afweging van de omstandigheden van het specifieke geval, de waarschijnlijke gevolgen van een dergelijke beslissing voor de reputatie van de betrokken onderneming en de gerechtvaardigde zakelijke belangen van de betrokken onderneming; overwegende dat bij een dergelijk besluit tot publicatie het beginsel van non-discriminatie in acht moet worden genomen en gelijkwaardige concurrentievoorwaarden moeten worden gegarandeerd; overwegende dat in dit verband overleg met de betrokken toezichthoudende autoriteiten wenselijk is alvorens het besluit tot publicatie wordt genomen; overwegende dat de publicatie van een besluit tot het opleggen van een sanctie in elk geval geen informatie van vertrouwelijke aard mag bevatten;

(14) Overwegende dat een besluit tot het opleggen van een geldelijke verplichting ten uitvoer dient te worden gelegd overeenkomstig artikel 256 van het Verdrag; overwegende dat de nationale centrale banken bevoegd kunnen zijn alle daartoe noodzakelijke maatregelen te nemen;

(15) Overwegende dat het, omwille van een deugdelijke en doelmatige toepassing, wenselijk lijkt om te voorzien in een vereenvoudigde niet-nalevingsprocedure voor de bestraffing van lichte gevallen van niet-naleving;

(16) Overwegende dat deze verordening van toepassing is op gevallen van niet-naleving zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2531/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de toepassing van reserveverplichtingen door de Europese Centrale Bank(2) (hierna aangeduid als de "Verordening van de Raad betreffende reserveverplichtingen"), binnen de grenzen en onder de voorwaarden zoals vastgelegd in hetzelfde artikel 7, lid 2; overwegende dat de specifieke kenmerken van gevallen van niet-naleving van de reserveverplichtingen zoals vastgelegd in artikel 7, lid l, van de Verordening van de Raad betreffende reserveverplichtingen, aanleiding geven tot de invoering van een specifiek wettelijk kader dat voorziet in een snelle procedure voor het opleggen van sancties zonder daarbij de rechten van verweer van de betrokken onderneming te schenden;

(17) Overwegende dat de ECB, bij de uitoefening van de bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank(3), overeenkomstig de verordening van de Raad en deze verordening dient te handelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de term "bevoegde nationale centrale bank" verstaan de nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied de vermeende niet-naleving zich heeft voorgedaan. Andere gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als gedefinieerd in artikel 1 van de verordening van de Raad.

Artikel 2

Instelling van een niet-nalevingsprocedure

1. Tegen een en dezelfde onderneming kan op grond van dezelfde feiten slechts één niet-nalevingsprocedure worden ingesteld. Het besluit om al dan niet een niet-nalevingsprocedure in te stellen, wordt door de Directie van de ECB of door de bevoegde nationale centrale bank dan ook pas genomen nadat zij elkaar hebben ingelicht en met elkaar hebben overlegd.

2. Voorafgaand aan een besluit om een niet-nalevingsprocedure in te stellen, kan de ECB en/of de bevoegde nationale centrale bank, de betrokken onderneming om informatie verzoeken met betrekking tot de vermeende niet-naleving.

3. De Directie van de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, zijn gerechtigd elkaar op verzoek bijstand te verlenen en samen te werken bij het uitvoeren van de niet-nalevingsprocedure, in het bijzonder door het verstrekken van alle informatie die van belang kan worden geacht.

4. Tenzij de betrokken partijen anders overeenkomen, geschiedt alle verkeer tussen de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, en de betrokken onderneming in de officiële Gemeenschapstaal (of in een van de officiële Gemeenschapstalen) van de lidstaat in wiens rechtsgebied de vermeende niet-naleving zich heeft voorgedaan.

Artikel 3

Bevoegdheden van de ECB en de bevoegde nationale centrale bank

1. De bevoegdheden die de verordening van de Raad toekent aan de ECB en de bevoegde nationale centrale bank met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek, omvatten, met als doel het verkrijgen van alle informatie die verband houdt met de vermeende niet-naleving, het recht om enigerlei stukken op te sporen alsmede het recht om huiszoeking te doen zonder voorafgaande kennisgeving aan de betrokken onderneming.

2. Personeelsleden van de ECB of, in voorkomende gevallen, van de bevoegde nationale centrale bank, die krachtens hun respectieve interne regels bevoegd zijn om ten kantore van de betrokken onderneming informatie op te sporen, oefenen deze bevoegdheid uit op vertoning van een formele schriftelijke volmacht die krachtens hun respectieve interne regels is verstrekt.

3. In een verzoek dat op grond van de bevoegdheden van de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, aan de betrokken onderneming wordt gedaan, wordt het voorwerp en het doel van het onderzoek nauwkeurig omschreven.

Artikel 4

Bijstand van de autoriteiten van de lidstaten

1. Bij wijze van voorzorg kan door de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, de bijstand van de autoriteiten van de lidstaten worden ingeroepen.

2. Bij de beoordeling van de noodzaak tot onderzoek kan geen enkele autoriteit van een lidstaat in de plaats treden van de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank.

Artikel 5

Mededeling van punten van bezwaar

1. De ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, stelt de betrokken onderneming schriftelijk in kennis van de feitelijke resultaten van elk gehouden onderzoek en van de punten van bezwaar tegen de betrokken onderneming, voordat een besluit wordt genomen met betrekking tot het opleggen van een sanctie.

2. Bij de mededeling van punten van bezwaar stelt de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, een termijn vast waarbinnen de betrokken onderneming haar mening over de geuite punten van bezwaar schriftelijk kenbaar kan maken aan de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, onverminderd de mogelijkheid om aan deze mening uiting te geven tijdens een hoorzitting, indien daarom in haar schriftelijke reactie is verzocht. Deze termijn bedraagt ten minste 30 werkdagen en vangt aan op het tijdstip van ontvangst van de in bovenstaand lid 1 bedoelde inkennisstelling.

3. Naar aanleiding van de reactie van de betrokken onderneming besluit de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, om al dan niet nader onderzoek uit te voeren om eventuele onduidelijkheden op te helderen. Een aanvullende mededeling van punten van bezwaar krachtens bovenstaand lid 1 wordt slechts aan de betrokken onderneming toegezonden indien het nadere onderzoek door de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, erin resulteert dat de betrokken onderneming nieuwe feiten ten laste worden gelegd of dat de bewijselementen der omstreden gevallen van niet-naleving worden gewijzigd.

4. De ECB neemt bij haar besluit tot het opleggen van een sanctie uitsluitend die punten van bezwaar in aanmerking waarvan de betrokken onderneming overeenkomstig bovenstaand lid 1 in kennis is gesteld en met betrekking waartoe de onderneming in de gelegenheid is gesteld haar mening kenbaar te maken.

Artikel 6

Rechten en verplichtingen van de betrokken onderneming

1. De betrokken onderneming werkt in de onderzoeksfase van een niet-nalevingsprocedure samen met de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank. De betrokken onderneming heeft in het bijzonder het recht alle documenten, boeken of archiefstukken, of kopieën of uittreksels daarvan, te overleggen, en alle gewenste schriftelijke en mondelinge toelichtingen te verschaffen.

2. Het belemmeren, niet naleven of niet uitvoeren door de betrokken onderneming van verplichtingen die door de ECB of, in voorkomende gevallen, door de bevoegde nationale centrale bank, bij de uitoefening van hun rechten krachtens de niet-nalevingsprocedure zijn opgelegd, kunnen voldoende reden zijn om een niet-nalevingsprocedure uit hoofde van deze verordening in te stellen en kunnen grond zijn voor het opleggen van boeten of dwangsommen.

3. De betrokken onderneming heeft gedurende de niet-nalevingsprocedure recht op juridische bijstand en vertegenwoordiging.

4. Zodra de betrokken onderneming overeenkomstig bovenstaand artikel 5, lid 1, is ingelicht, heeft zij recht op inzage van de documenten en andere materialen die door de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, zijn verzameld en waarop het bewijs van de vermeende niet-naleving is gebaseerd.

5. In het geval dat de betrokken onderneming in haar schriftelijke reactie verzoekt om tevens te worden gehoord tijdens een hoorzitting, dan wordt deze, op de vastgestelde datum, gehouden door de daartoe door de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, benoemde personen. Hoorzittingen vinden plaats ten kantore van de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank. Hoorzittingen zijn niet openbaar. Personen worden afzonderlijk gehoord of in aanwezigheid van andere daartoe uitgenodigden. De betrokken onderneming kan, binnen redelijke grenzen, aan de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, het voorstel doen personen te horen die enig aspect van haar schriftelijke reactie zouden kunnen bevestigen.

6. De essentie van de door iedere gehoorde persoon afgelegde verklaringen wordt vastgelegd in notulen, die door deze persoon voor wat zijn of haar eigen verklaringen betreft worden gelezen en goedgekeurd.

7. Informatie en verzoeken tot het bijwonen van hoorzittingen van de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, worden aan de geadresseerden toegezonden per aangetekende post met ontvangstbevestiging, of worden per bode overhandigd tegen verstrekking van een ontvangstbewijs.

Artikel 7

Vertrouwelijkheid van de niet-nalevingsprocedure

1. Een niet-nalevingsprocedure wordt uitgevoerd met inachtneming van de beginselen van vertrouwelijkheid en van het beroepsgeheim.

2. Onverminderd lid 4 van bovenstaand artikel 6, krijgt de betrokken onderneming geen inzage in documenten of andere materialen in het bezit van de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, die vertrouwelijk worden geacht ten aanzien van derden of de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank. Dit betreft in het bijzonder documenten of andere materialen die informatie bevatten met betrekking tot de zakelijke belangen van andere ondernemingen, of interne documenten van de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank, of van andere communautaire instellingen of organen, of van andere nationale centrale banken, zoals aantekeningen, ontwerpversies en andere werkdocumenten.

Artikel 8

Toetsing van het besluit door de Raad van bestuur van de ECB

1. De Raad van bestuur van de ECB kan de betrokken onderneming, de directie van de ECB en/of de bevoegde nationale centrale bank, verzoeken aanvullende informatie te verstrekken.

2. De Raad van bestuur van de ECB stelt een termijn vast waarbinnen deze informatie dient te worden verstrekt, welke termijn minimaal tien werkdagen bedraagt.

Artikel 9

Tenuitvoerlegging van het besluit

1. Zodra het besluit tot het opleggen van een sanctie definitief is geworden, kan de Raad van bestuur van de ECB besluiten, na overleg met de betrokken nationale toezichthoudende autoriteiten, het besluit of enige informatie die daarmee verband houdt, te publiceren in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Bij een dergelijk besluit tot publicatie wordt rekening gehouden met het gerechtvaardigde belang van de betrokken onderneming haar zakelijke belangen te beschermen, alsmede met enig ander individueel belang.

2. In het besluit van de ECB wordt vermeld op welke wijze betaling van de sanctie dient te geschieden.

3. De ECB kan de bevoegde nationale centrale bank in wier rechtsgebied de sanctie ten uitvoer zal worden gelegd, verzoeken alle daartoe noodzakelijke maatregelen te treffen.

4. De nationale centrale banken brengen aan de ECB verslag uit over de tenuitvoerlegging van de sanctie.

5. De ECB slaat alle informatie met betrekking tot de vaststelling en de tenuitvoerlegging van de sanctie op in een dossier, dat ten minste vijf jaar vanaf de datum waarop het besluit tot het opleggen van de sanctie definitief wordt, moet worden bewaard. Om de ECB hiertoe in staat te stellen, doet de bevoegde nationale centrale bank alle in haar bezit zijnde originele documentatie en materialen met betrekking tot de niet-nalevingsprocedure aan de ECB toekomen.

Artikel 10

Vereenvoudigde procedure voor lichte gevallen van niet-naleving

1. In geval van een licht geval van niet-naleving, kan de directie van de ECB besluiten een vereenvoudigde niet-nalevingsprocedure toe te passen. De sanctie die kan worden opgelegd krachtens deze procedure is ten hoogste 25000 EUR.

2. De vereenvoudigde procedure omvat de volgende stappen:

a) de directie van de ECB stelt de betrokken onderneming in kennis van de vermeende niet-naleving;

b) de inkennisstelling bevat alle feiten die het bewijs vormen voor de vermeende niet-naleving en de bijbehorende sanctie;

c) de inkennisstelling stelt de betrokken onderneming op de hoogte van het feit dat de vereenvoudigde procedure wordt toegepast en van haar recht tegen deze procedure bezwaar te maken binnen tien werkdagen na ontvangst van de inkennisstelling; en

d) indien bezwaar wordt gemaakt binnen de in c) hierboven vastgelegde tijdslimiet, wordt de niet-nalevingsprocedure geacht te zijn ingesteld en begint, vanaf het verstrijken van de in c) hierboven vastgelegde tijdslimiet, de termijn van 30 werkdagen waarbinnen het mogelijk is het recht gehoord te worden uit te oefenen. Indien geen bezwaar wordt gemaakt binnen de in c) hierboven vastgelegde tijdslimiet, wordt het besluit van de directie van de ECB met betrekking tot het opleggen van een sanctie definitief.

3. Dit artikel laat onverlet de procedure die wordt toegepast in geval van niet-naleving van de reserveverplichtingen, zoals vastgelegd in artikel 11 van deze verordening.

Artikel 11

Procedure in geval van niet-naleving van de reserveverplichtingen

1. In geval van niet-naleving zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, van de verordening van de Raad betreffende reserveverplichtingen, zijn artikel 2, leden 1 en 3, de artikelen 3, 4 en 5, en artikel 6, met uitzondering van lid 3, van deze verordening niet van toepassing. De in artikel 8, lid 2, bedoelde termijn wordt teruggebracht tot vijf werkdagen.

2. De directie van de ECB kan de criteria die zij hanteert voor het toepassen van de sancties zoals vastgelegd in artikel 7, lid 1, van de verordening van de Raad betreffende reserveverplichtingen formuleren en bekendmaken. De desbetreffende criteria kunnen worden gepubliceerd door middel van een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

3. Voordat enige sanctie overeenkomstig artikel 7, lid l, van de verordening van de Raad betreffende reserveverplichtingen wordt opgelegd, stelt de directie van de ECB of, namens haar, de bevoegde nationale centrale bank, de betrokken onderneming in kennis van de vermeende niet-naleving en van de bijbehorende sanctie. In deze inkennisstelling worden alle relevante feiten ter zake van de vermeende niet-naleving opgenomen en wordt de betrokken onderneming tevens medegedeeld dat, tenzij zij bezwaar aantekent, de sanctie geacht wordt bij besluit van de directie van de ECB te zijn opgelegd.

4. Na ontvangst van de inkennisstelling krijgt de betrokken onderneming vijf werkdagen om hetzij

- de vermeende niet-naleving te erkennen en akkoord te gaan met de betaling van de gespecificeerde sanctie, in welk geval de niet-nalevingsprocedure geacht wordt beëindigd te zijn;

hetzij

- enige schriftelijke informatie te overleggen, toelichtingen te verschaffen of bezwaren in te dienen die relevant geacht kunnen worden voor een besluit over het al dan niet opleggen van de sanctie. De betrokken onderneming kan ook relevante documenten bijvoegen ter staving van de inhoud van haar reactie. De bevoegde nationale centrale bank stuurt het dossier zonder onnodig tijdverlies door naar de directie van de ECB, die vervolgens besluit of zij al dan niet een sanctie oplegt.

5. Indien de betrokken onderneming niet binnen de vastgestelde termijn schriftelijk bezwaar aantekent, wordt de sanctie geacht bij besluit van de directie van de ECB te zijn opgelegd. Nadat het besluit overeenkomstig de bepalingen van de verordening van de Raad definitief is geworden, wordt het in de inkennisstelling gespecificeerde bedrag van de sanctie aan de betrokken onderneming in rekening gebracht.

6. In de situaties zoals bedoeld in bovenstaand lid 4, eerste streepje, en lid 5, stelt de ECB of, in voorkomende gevallen, de bevoegde nationale centrale bank namens de ECB, de betrokken toezichthoudende autoriteiten schriftelijk in kennis.

Artikel 12

Termijnen

1. Onverminderd artikel 4 van de verordening van de Raad, gaan de in deze verordening bedoelde termijnen in na de dag van ontvangst of overhandiging per bode van een communicatie. Enige communicatie van de betrokken onderneming moet zijn ontvangen door de geadresseerde dan wel zijn verzonden per aangetekende post, voordat de desbetreffende termijn is verstreken.

2. Indien de termijn op een zaterdag, zondag of officiële feestdag verstrijkt, wordt deze verlengd tot en met de volgende werkdag.

3. Voor de toepassing van deze verordening gelden als officiële feestdagen voor de ECB die dagen die in de bijlage bij deze verordening zijn opgenomen, terwijl voor de nationale centrale banken die officiële feestdagen gelden die in het respectieve grondgebied van de betrokken lidstaat wettelijk als zodanig zijn vastgesteld. De term "werkdag" zal dienovereenkomstig worden opgevat. Indien nodig werkt de ECB de bijlage bij deze verordening bij.

Gedaan te Frankfurt am Main, 23 september 1999.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

Willem F. DUISENBERG

President

(1) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 4.

(2) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 1.

(3) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

BIJLAGE (indicatief)

Overzicht van officiële feestdagen (zoals bedoeld in lid 3 van artikel 12)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Naar boven