EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 32016O0037

Richtsnoer (EU) 2016/1993 van de Europese Centrale Bank van 4 november 2016 tot vaststelling van de beginselen voor de coördinatie van de beoordeling krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad, en de controle van institutionele protectiestelsels die belangrijke en minder belangrijke instellingen omvatten (ECB/2016/37)

PB L 306 van 15.11.2016, blz. 32–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Juridische status van het document Van kracht

ELI: http://data.europa.eu/eli/guideline/2016/1993/oj

15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/32


RICHTSNOER (EU) 2016/1993 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 4 november 2016

tot vaststelling van de beginselen voor de coördinatie van de beoordeling krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad, en de controle van institutionele protectiestelsels die belangrijke en minder belangrijke instellingen omvatten (ECB/2016/37)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), met name artikel 4, lid 3, en artikel 6, leden 1 en 7,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (2), met name artikel 8, lid 4, artikel 49, lid 3, artikel 113, lid 7, artikel 422, lid 8, en artikel 425, lid 4,

Gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (3), met name artikel 29, lid 1, artikel 33, lid 2, onder b), en artikel 34, lid 1,

Overwegende:

(1)

Een institutioneel protectiestelsel (IPS) wordt in Verordening (EU) nr. 575/2013 omschreven als een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling waardoor de lidinstellingen beschermd worden en die met name waarborgt dat zij over de vereiste liquiditeit en solventie beschikken om, waar nodig, faillissement te voorkomen. Bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig de in artikel 8, lid 4, artikel 49, lid 3, artikel 113, lid 7, artikel 422, lid 8, en artikel 425, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 29, lid 1, artikel 33, lid 2, onder b), en artikel 34, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 vastgelegde voorwaarden een ontheffing verlenen van prudentiële vereisten of bepaalde afwijkingen toekennen aan IPS-leden. Bovendien bepaalt artikel 113, lid 7, onder i), van Verordening (EU) nr. 575/2013 dat de ter zake bevoegde autoriteiten de toereikendheid van de IPS-stelsels voor het toezicht op en de classificatie van risico's goedkeuren en regelmatig controleren en artikel 113, lid 7, onder d), vereist dat het institutioneel protectiestelsel zijn eigen risico-onderzoek uitvoert.

(2)

Besluiten van bevoegde autoriteiten ter verlening van toestemming en ontheffingen zoals bedoeld in artikel 8, lid 4, artikel 49, lid 3, artikel 113, lid 7, artikel 422, lid 8, en artikel 425, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 33, lid 2, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61, en uit de controle van IPS'en voortvloeiende besluiten worden gericht tot individuele kredietinstellingen. Als zodanig is de Europese Centrale Bank (ECB) verantwoordelijk voor de beoordeling van door belangrijke kredietinstellingen ingediende verzoeken en de controle van IPS'en die deze omvatten, zulks in haar hoedanigheid van de bevoegde autoriteit voor het prudentieel toezicht binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) op kredietinstellingen die overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en deel IV en artikel 147, lid 1, van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (4) als belangrijk zijn ingedeeld, terwijl de nationale bevoegde autoriteiten (NBA's) verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van door minder belangrijke kredietinstellingen ingediende verzoeken en de controle van IPS'en die deze omvatten.

(3)

De ECB heeft Richtsnoer (EU) 2016/1994 van de Europese Centrale Bank (ECB/2016/38) (5) vastgesteld om een consistente behandeling van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen, die IPS-lid zijn, in het hele GTM te waarborgen, alsook om de bevordering van consistentie in door de ECB en de NBA's vastgestelde besluiten te waarborgen. Het is evenwel noodzakelijk een gecoördineerd proces in te voeren voor besluiten ten aanzien van leden van hetzelfde IPS dat belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen omvat, en tevens moeten de ECB en de NBA's een gecoördineerde aanpak voor de controle van die IPS'en invoeren om consistentie te waarborgen tussen besluiten die zijn genomen ten aanzien van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen die lid zijn van hetzelfde IPS,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Dit richtsnoer legt de beginselen vast voor coördinatie tussen de ECB en de NBA's met betrekking tot de beoordeling van IPS'en met het oog op de verlening van prudentiële toestemming en ontheffingen aan IPS-leden, zulks krachtens artikel 8, lid 4, artikel 49, lid 3, artikel 113, lid 7, artikel 422, lid 8, en artikel 425, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 33, lid 2, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 en met betrekking tot de controle van IPS'en die voor prudentiële doeleinden werden erkend.

2.   Het coördinatieproces laat onverlet dat de ECB verantwoordelijk is voor de vaststelling van alle relevante prudentiële toezichtbesluiten ten aanzien van belangrijke kredietinstellingen, en laat tevens onverlet dat de NBA's verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van dergelijke besluiten ten aanzien van minder belangrijke kredietinstellingen.

Artikel 2

Definities

Binnen het kader van dit richtsnoer zijn de in Verordening (EU) nr. 575/2013, Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), Verordening (EU) nr. 1024/2013 en Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17) vastgelegde definities samen met de volgende definities van toepassing;

a)   „toetsingsteam”: een team dat is samengesteld uit ECB-vertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de NBA die de directe toezichthouder is van de betrokken IPS-leden. Dit team wordt opgericht om de uit hoofde van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 uitgevoerde toetsing te coördineren;

b)   „toetsingsteamcoördinator”: een ECB- en een NBA-personeelslid die overeenkomstig artikel 6 zijn benoemd en de in artikel 8 bedoelde taken uitvoeren;

c)   „verzoeker”: een IPS-lid of een door één entiteit vertegenwoordigde groep van IPS-leden die bij de ECB of de betrokken NBA een verzoek indienen om toestemming of om verlening van een ontheffing krachtens de in artikel 1, lid 1, bedoelde bepalingen;

d)   „hybride-IPS”: een uit belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen samengestelde IPS;

e)   „bevoegde GTM-autoriteiten”: de ECB en de NBA's van de deelnemende lidstaten.

Artikel 3

Toepassingsniveau

Indien zowel belangrijke alsook minder belangrijke kredietinstellingen, die lid zijn van dezelfde hybride-IPS, tegelijkertijd bij de ECB verzoeken indienen om prudentiële toestemming en ontheffingen, zulks ingeval van belangrijke kredietinstellingen, en bij de betrokken NBA, zulks ingeval van minder belangrijke kredietinstellingen, passen de ECB en de betrokken NBA het in dit richtsnoer bedoelde coördinatieproces toe, alsook de controlebepalingen in dit richtsnoer, waaronder met die IPS verband houdende standaardcontroleactiviteiten.

HOOFDSTUK II

COÖRDINATIE VAN DE IPS-BEOORDELING

Artikel 4

Gecoördineerde beoordeling

Ongeacht de verantwoordelijkheid van de ECB en de NBA tot verlening van de in artikel 1, lid 1, bedoelde toestemming en ontheffingen, beoordelen de ECB en de betrokken NBA de tegelijkertijd ingediende verzoeken van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen, die leden zijn van dezelfde hybride-IPS, gezamenlijk.

Artikel 5

Toetsingsteam

1.   Wanneer de ECB en de betrokken NBA verzoeken om toestemming of een ontheffing ontvangen krachtens de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013, wordt een toetsingsteam opgericht voor de coördinatie van de beoordeling van tegelijkertijd ingediende verzoeken van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen, die leden zijn van hetzelfde hybride-IPS.

2.   De ECB en de betrokken NBA benoemen toezichthouders die verantwoordelijk zijn voor het dagelijkse toezicht op de kredietinstellingen die uit hoofde van lid 1 verzoeken indienen, en benoemen tevens personeelsleden die als toetsingsteamleden het algemene toezicht op de werking van het stelsel uitoefenen. De samenstelling van het toetsingsteam, en het aantal leden ervan, hangt af van het aantal IPS-leden en het belang van de betrokken belangrijke instellingen.

3.   Het toetsingsteam blijft in functie tot de bevoegde autoriteiten besluiten nemen in verband met de verzoeken om toestemming of ontheffing.

Artikel 6

Toetsingsteamcoördinatoren

1.   De ECB, en de NBA die verantwoordelijk is voor het directe toezicht op de betrokken IPS-leden, wijzen ieder een coördinator aan voor het beheer van het beoordelingsproces ten aanzien van de verzoeken.

2.   Indien op belangrijke instellingen door verschillende gezamenlijke toezichthoudende teams (JST's) toezicht wordt uitgeoefend en die instellingen om dezelfde als in artikel 1, lid 1, bedoelde toestemming of ontheffing hebben verzocht, kunnen die JST's besluiten een gemeenschappelijke coördinator aan te stellen.

3.   De coördinatoren moeten een tijdschema en de vereiste acties overeenkomen om binnen het toetsingsteam een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen.

Artikel 7

Kennisgeving van verzoek en het oprichten van het toetsingsteam

1.   De ECB en de betrokken NBA stellen elkaar in kennis van de ontvangst van verzoeken van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen die lid zijn van een hybride-IPS.

2.   Na ontvangst van tegelijkertijd ingediende verzoeken benoemen de ECB en de NBA hun leden van het toetsingsteam.

Artikel 8

Beoordeling van de verzoeken

1.   De ECB en de betrokken NBA beoordelen de volledigheid en adequaatheid van de verzoeken onafhankelijk van elkaar. Indien meer informatie nodig is voor de beoordeling van specifieke verzoeken kunnen de bevoegde autoriteiten die informatie van de verzoeker verlangen.

2.   De ECB en de NBA voeren de voorlopige beoordeling afzonderlijk uit.

3.   Het toetsingsteam bespreekt het voorlopige beoordelingsresultaat van de verzoeken, en komt het eindresultaat overeen, rekening houdend met uiterste termijnen uit hoofde van nationaal recht, indien toepasselijk.

4.   Indien het toetsingsteam bevindt dat de verzoeken en het organisatorische kader van het IPS voldoen aan de vereisten van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bepalingen, stelt het een nota op dat het beoordelingsresultaat omvat en bevestigt dat aan de voorschriften is voldaan. Wanneer de ECB en de NBA's hun respectieve besluiten vaststellen inzake het verlenen van toestemming of ontheffingen houden zij rekening met de beoordeling door het toetsingsteam.

5.   Indien het toetsingsteam inzake de beoordeling van de verzoeken geen gemeenschappelijk standpunt kan bereiken, kan de aangelegenheid bij de raad van toezicht voor beraad ingediend worden. De uitkomst van het beraad in de raad van toezicht laat de verantwoordelijkheden van de ECB en de NBA inzake het verlenen van toestemming of ontheffing onverlet.

Artikel 9

Besluiten

1.   De door de ECB en de betrokken NBA opgestelde ontwerpbesluiten die zijn gebaseerd op de overeengekomen resultaten van de gezamenlijke beoordeling worden ter goedkeuring bij de betrokken besluitvormende organen ingediend, d.w.z. bij de Raad van bestuur van de ECB voor door belangrijke kredietinstellingen ingediende verzoeken en bij de besluitvormende organen van de betrokken NBA voor door minder belangrijke kredietinstellingen ingediende verzoeken.

2.   Deze besluiten specificeren de rapportagevereisten voor de doorlopende controle van de IPS-leden, ongeacht aanvullende vereisten die de ECB en de betrokken NBA tijdens de controle aan de kredietinstellingen kunnen opleggen.

HOOFDSTUK III

CONTROLE VAN IPS

Artikel 10

Controlecoördinatie

1.   De ECB en de NBA die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op een IPS-lid controleren de toereikendheid van de IPS-stelsels regelmatig inzake het toezicht op en de classificatie van risico's krachtens artikel 113, lid 7, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, en of het IPS zijn eigen risico-onderzoek uitvoert krachtens artikel 113, lid 7, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.   De ECB en de betrokken NBA coördineren hun controleactiviteiten om een consistente aanpak van controle en de toepassing van hoge toezichtstandaarden te waarborgen. Te dien einde worden bijgewerkte lijsten van ECB- en NBA-personeelsleden opgesteld.

3.   De ECB en de NBA komen voor controledoeleinden uiterste termijnen en acties overeen. De controle wordt minstens jaarlijks uitgevoerd wanneer de overeenkomstig artikel 113, lid 7, onder e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgestelde geconsolideerde of geaggregeerde financiële verslagen voor het voorafgaande boekjaar beschikbaar zijn.

Artikel 11

Controle

1.   De ECB en de betrokken NBA voeren binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden in zijn algemeenheid controle middels off-site activiteiten uit. Indien noodzakelijk kunnen de ECB en de betrokken NBA binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden besluiten bij kredietinstellingen, zijnde IPS-leden, gerichte controles ter plekke uit te voeren om na te gaan of zij nog steeds voldoen aan de in artikel 1, lid 1, bedoelde voorwaarden voor toestemming en ontheffingen.

2.   Ter controle van IPS'en houden de ECB en de NBA rekening met de beschikbare toezichtinformatie over de IPS-leden, waaronder toezichttoetsings- en beoordelingsprocesresultaten en regelmatige toezichtrapportage.

3.   De ECB en de NBA toetsen jaarlijks het krachtens artikel 113, lid 7, onder e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 vereiste geconsolideerde/geaggregeerde verslag, met bijzondere aandacht voor de beschikbare IPS-middelen.

Artikel 12

Controleresultaten

1.   De ECB en de betrokken NBA komen de controleresultaten en -conclusies overeen en, indien toepasselijk, de noodzakelijke vervolgmaatregelen, waaronder een intensivering van de controle.

2.   Indien de ECB en de betrokken NBA geen gemeenschappelijk standpunt kunnen bereiken, kan de aangelegenheid bij de raad van toezicht voor beraad ingediend worden. De uitkomst van het beraad in de raad van toezicht laat de verantwoordelijkheden van de ECB en de NBA inzake het prudentieel toezicht op de respectieve IPS-leden onverlet.

3.   Indien er aanwijzingen zijn dat niet langer voldaan wordt aan de vereisten van de in artikel 1, lid 1r bedoelde bepalingen, en de geschiktheid van het IPS of van sommige IPS-leden en/of de verleende toestemming of ontheffingen opnieuw bezien moeten worden, coördineren de ECB en de NBA hun optreden, waaronder, indien toepasselijk, de intrekking of niet-toepassing van toestemming en/of ontheffingen.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de bevoegde GTM-autoriteiten.

Artikel 14

Inwerkingtreding en uitvoering

1.   Dit richtsnoer treedt op de dag van notificatie aan de bevoegde GTM-autoriteiten in werking.

2.   De bevoegde GTM-autoriteiten voldoen met ingang van 2 december 2016 aan dit richtsnoer.

Gedaan te Frankfurt am Main, 4 november 2016.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(3)  PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1.

(4)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(5)  Richtsnoer (EU) 2016/1994 van de Europese Centrale Bank van 4 november 2016 betreffende de benadering voor de erkenning van institutionele protectiestelsels voor prudentiële doeleinden door nationale bevoegde autoriteiten krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 (ECB/2016/38) (zie bladzijde 37 van dit Publicatieblad).

(6)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).


Naar boven