EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 52005AB0051

Advies van de Europese Centrale Bank van 1 december 2005 — Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 over de invoering van de euro (CON/2005/51)

PB C 316 van 13.12.2005, blz. 25–32 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 316/25


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 1 december 2005

Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 over de invoering van de euro

(CON/2005/51)

(2005/C 316/11)

Op 10 november 2005 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies inzake een „voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 over de invoering van de euro” (COM(2005) 357 definitief (1)) (hierna de „ontwerpverordening” genoemd). De bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen is gebaseerd op artikel 123, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap welke de grondslag vormt voor de ontwerpverordening. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

1.   Algemene opmerkingen

1.1.

De ontwerpverordening beoogt de vaststelling van een passend juridisch kader voor de toekomstige invoering van de euro in de lidstaten die nog niet op de euro zijn overgegaan (hierna de „niet-deelnemende lidstaten” te noemen). Het is voor deze lidstaten van groot belang dat een degelijk juridisch kader op communautair niveau ruim voor hun omschakeling naar de euro wordt vastgesteld, teneinde tijdige binnenlandse wetgevende en praktische voorbereidende werkzaamheden voor de invoering van de euro te vergemakkelijken. Voor de EU in het algemeen en de lidstaten die al op de euro zijn overgegaan (hierna de „deelnemende lidstaten” te noemen) is het eveneens van groot belang te verzekeren dat de implementatie van toekomstige uitbreidingen van het eurogebied net zo soepel en succesvol verloopt als bij de invoering van de euro door de elf oorspronkelijke deelnemende lidstaten en Griekenland, zodat de uitbreiding van het eurogebied een positieve impact zal hebben. De ECB is mede van mening dat de succesvolle invoering van de euro in de huidige deelnemende lidstaten van doorslaggevend belang was voor een geloofwaardige euro, zowel binnen de EU alsook in een breder internationaal verband.

2.   Specifieke opmerkingen

2.1.   Vaststelling van drie scenario's voor de omschakeling naar de euro

2.1.1.

Ter herinnering, Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (2) betrof de invoering van de euro in de 11 oorspronkelijke deelnemende lidstaten en Griekenland en was gebaseerd op de door de Europese Raad ten tijde van haar bijeenkomst in Madrid in 1995 goedgekeurde aanpak (hierna het „Madrid-scenario” te noemen). Het Madrid-scenario voorziet in een overgangsperiode tussen de invoering van de euro en de invoering van eurobankbiljetten en euromuntstukken en vormt de basis voor de regels voor de invoering van de euro in Verordening (EG) nr. 974/98. Voor verdere invoeringen van de euro is een aantal belangrijke praktische aspecten sinds de eerste op 1 januari 1999 gestarte omschakeling aanzienlijk gewijzigd. Met name zijn eurobankbiljetten binnen het eurogebied en in de EU nu ruim beschikbaar, waardoor naast het Madrid-scenario aanvullende omschakelingsscenario's nodig zijn.

2.1.2.

Ingevolge de ontwerpverordening zou de Raad de lidstaten één van de volgende drie omschakelingsscenario's toestaan: (a) een overgangsperiode volgens het Madrid-scenario, d.w.z. een periode gedurende welke de euro rechtens alleen bestaat als een girale munt, terwijl eurobankbiljetten en euromuntstukken officieel niet erkend worden als nationaal wettig betaalmiddel, zelfs indien particulieren over deze eurobankbiljetten en euromuntstukken beschikken en deze gebruiken; (b) een „big-bang” scenario, d.w.z. een omschakeling naar de euro in één stap die inhoudt dat de data voor de invoering van de euro en de omschakeling naar de chartale euro zouden samenvallen; (c) een „big-bang” scenario van geleidelijke afschaffing ingevolge welke gedurende maximaal een jaar in rechtsinstrumenten (bijv. facturen, bedrijfsrekeningen en loonstrookjes) nog kan worden verwezen naar de nationale munteenheid.

2.1.3.

De basisdoelstelling van de ontwerpverordening, welke in de toelichting wordt verduidelijkt, is het vaststellen van deze drie alternatieve omschakelingsscenario's voor toekomstige lidstaten die overgaan op de euro (3). Om een grotere mate van transparantie voor EU-burgers te verzekeren en te zorgen voor consistentie met de doelen van de agenda van de EU voor betere regelgeving, stelt de ECB voor een expliciete bepaling in de ontwerpverordening op te nemen die een directe en bredere weerspiegeling geeft van de drie verschillende omschakelingsscenario's die op de betreffende lidstaten van toepassing zullen zijn.

2.1.4.

Met name heeft een aantal van de lidstaten die op 1 mei 2004 (4) tot de EU zijn toegetreden, openlijk aangegeven dat ze er de voorkeur aan geven de euro volgens een big-bang scenario in te voeren. Op grond van de huidige tekst van de ontwerpverordening kan het concept van een big-bang omschakeling naar de euro alleen worden afgeleid uit de definitie van de overgangsperiode, met de mogelijkheid in de bijlage bij de ontwerpverordening dat de datum waarop de euro wordt ingevoerd, en de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, samenvallen (5). Ofschoon het theoretisch mogelijk is het big-bang scenario te zien als een overgangsperiode die een fractie van een seconde duurt, wordt hierbij de suggestie gedaan dat het big-bang scenario voor de EU-burger transparanter zou kunnen worden gedefinieerd als de „invoering van de euro in één stap waarbij de datum waarop de euro wordt ingevoerd, en de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, samenvallen”.

2.2.   Overgangsperiode voor de omschakeling

2.2.1.

In de huidige bepalingen van Verordening (EG) nr. 974/98 wordt „overgangsperiode” gedefinieerd als een periode van drie jaar die ingaat op 1 januari 1999 en eindigt op 31 december 2001, behalve in het geval van Griekenland waarvoor de overgangsperiode één jaar duurt die ingaat op 1 januari 2001 en eindigt op 31 december 2001 (6). Met andere woorden, de huidige Verordening (EG) nr. 974/98 definieert een vaste tijdsspanne waarin overgangsbepalingen gelden. In de ontwerpverordening daarentegen legt de definitie van „overgangsperiode” geen specifieke of maximale duur vast. In plaats daarvan zal de duur van de overgangsperiode voor elke lidstaat in de voorgestelde bijlage bij Verordening (EG) nr. 974/98 van geval tot geval worden vastgesteld, hetgeen betekent dat over de duur van de overgangsperiode volledig opnieuw zou moeten worden onderhandeld ten tijde van de intrekking van de derogatie van elke betreffende lidstaat (7).

2.2.2.

De ECB beveelt ten zeerste aan dat in de tekst van de ontwerpverordening uitdrukkelijk een maximumduur voor de overgangsperiode van ten hoogste drie jaar wordt vastgelegd. Naast deze algemene limiet beveelt de ECB aan dat de overwegingen van de ontwerpverordening duidelijk maken dat de overgangsperiode zo kort mogelijk dient te zijn, om zo de vaststelling van kortere overgangsperiodes dan de maximaal toegestane periode van drie jaar aan te moedigen. De argumenten die ten grondslag liggen aan het standpunt van de ECB ten aanzien van dit punt worden hierna uiteengezet ter overweging door de Raad.

2.2.3.

In de eerste plaats zijn de praktische aspecten van de omschakeling naar de euro thans anders dan ten tijde van de oorspronkelijke omschakeling naar de euro die een aanvang nam op 1 januari 1999, toen nog geen eurobankbiljetten en -muntstukken bestonden. Gezien eurobankbiljetten thans ruim beschikbaar zijn niet alleen binnen het eurogebied, maar ook in de hele EU, zou het niet geloofwaardig zijn indien de burgers van de betreffende lidstaten langer dan drie jaar na de invoering van de euro als de munteenheid van hun lidstaten zouden moeten wachten voordat eurobankbiljetten en -muntstukken wettig betaalmiddel zouden worden.

2.2.4.

In de tweede plaats dient de overgangsperiode niet te lang te zijn omdat de euro met ingang van de overgangsperiode wettelijk tot de officiële munteenheid van de betreffende lidstaat zal zijn verklaard (8). Consistent hiermee zou de ECB het monetaire beleid voor de betreffende lidstaat in de euro-eenheid formuleren (9) en zouden alle monetaire beleidstransacties door de nationale centrale bank (NCB) van de betreffende lidstaat worden uitgevoerd in de euro-eenheid (10). Nieuwe verhandelbare overheidsschuld zou door de betreffende lidstaat worden uitgegeven in de euro-eenheid (11). Verwacht kan worden dat het gebruik van de euro-eenheid zou toenemen zowel bij binnenlandse betalingen als met name ook in grensoverschrijdende betalingen met de betreffende lidstaat (12). De betreffende lidstaat zou ook passende maatregelen kunnen nemen om georganiseerde markten en betalingssystemen in staat te stellen de rekeneenheid voor hun werkingsprocedures te wijzigen van een nationale munteenheid in de euro-eenheid (13). De ervaring van de oorspronkelijke 11 deelnemende lidstaten suggereert dat verwacht kan worden dat de grootzakelijke banksector en financiële markten bij aanvang van de overgangsperiode zullen omschakelen naar de euro-eenheid. Tegen deze achtergrond acht de ECB het niet aanvaardbaar dat de overgangsperiode tussen de invoering van de euro als de munteenheid van de betreffende lidstaat en de officiële invoering van de eurobankbiljetten en -muntstukken langer duurt dan drie jaar.

2.2.5.

In de derde plaats klopt het dat het bij de eerste omschakeling naar de euro verstandig was te voorzien in een driejarige overgangsperiode, gezien de ongekende logistieke uitdaging die het opgaan van de munteenheden en wettige betaalmiddelen van 11 lidstaten in een gemeenschappelijke Europese munteenheid met zich meebracht. Opgemerkt wordt echter dat Griekenland, dat twee jaar later op de euro overging dan de oorspronkelijke 11 deelnemende lidstaten, een succesvolle éénjarige overgangsperiode doormaakte. Dit suggereert dat indien een overgangsperiode volgens het Madrid-scenario van toepassing is bij verdere invoeringen van de euro, de overgangsperiode korter dient te zijn dan drie jaar.

2.2.6.

Ten vierde zijn twee beginselen van belang ter ondersteuning van de omschakeling naar de euro: de beginselen van gelijke behandeling en vergemakkelijking. Enerzijds impliceert het beginsel van gelijke behandeling dat later toetredende lidstaten niet met extra hindernissen geconfronteerd dienen te worden, evenmin zouden voor hun toetreding geen minder zware voorwaarden moeten gelden, anderzijds suggereert het beginsel van vergemakkelijking een flexibele tenuitvoerlegging van de omschakeling. Aangezien gelijke behandeling impliceert dat later toetredende lidstaten recht hebben op een even lange globale maximumduur van het Madrid-scenario als de oorspronkelijke deelnemende lidstaten, dienen zij overeenkomstig het beginsel van vergemakkelijking de gelegenheid te krijgen de omschakeling sneller te voltooien, indien zulks haalbaar en passend zou blijken te zijn. Derhalve zou het vaststellen van een overgangsperiode van ten hoogste drie jaar stroken met het beginsel van gelijke behandeling, rekening houdend met de ingevolge Verordening (EG) nr. 974/78 voor de oorspronkelijke 11 deelnemende lidstaten geldende driejarige overgangsperiode. Tegelijkertijd zou het toestaan van een korter dan drie jaar durende overgangsperiode recht doen aan het beginsel van vergemakkelijking.

2.2.7.

Ten vijfde, het vaststellen van een maximumduur voor de overgangsperiode zou stroken met de wetstechniek voor het vaststellen van andere tijdsspannen voor verdere euro overschakelingsscenario's, zoals de tijdsspanne van het geleidelijke afschaffen en de periode van dubbele omloop. Voor het geleidelijke afschaffen staat de ontwerpverordening maximaal één jaar toe (14). Voor de dubbele-omloop periode staat Verordening (EG) nr. 974/78 maximaal zes maanden toe (15).

2.2.8.

Samenvattend, de ECB is van mening dat, teneinde de geloofwaardigheid van het omschakeling naar de euro te verzekeren, hetgeen de rechtszekerheid bevordert en de efficiency verhoogt, er dwingende redenen zijn voor het vaststellen van een overgangsperiode van ten hoogste drie jaar in de ontwerpverordening. Teneinde de vaststelling van kortere dan de maximaal toegestane driejarige overgangsperiodes aan te moedigen, beveelt de ECB tevens aan dat in de ontwerpverordening wordt verduidelijkt dat de overgangsperiode zo kort mogelijk dient te zijn. Tenslotte zij opgemerkt dat een dergelijke glasheldere bepaling, die een maximumduur voor de overgangsperiode vaststelt, verdere discussies omtrent toekomstige intrekkingen van de derogaties van de betreffende lidstaten en verdere wijzigingen van Verordening (EG) nr. 974/78 vermijdt, waardoor de omschakeling naar de euro voorspelbaarder wordt.

2.3.   Het bij wijze van overgang geleidelijke afschaffen

2.3.1.

In zijn algemeenheid heeft de ECB begrip voor het combineren van een „big-bang” scenario met het binnen maximaal één jaar geleidelijke afschaffen, gedurende welke tijdsspane de nationale munteenheid nog gebruikt kan worden in specifieke rechtsinstrumenten, zoals, volgens de toelichting, facturen of bedrijfsrekeningen (16). Enerzijds kan men zich afvragen of facturen en bedrijfsrekeningen rechtsinstrumenten in de betekenis van de ontwerpverordening vormen, anderzijds begrijpt de ECB dat het concept van het geleidelijke afschaffen er ook toe dient de nationale munteenheid in nieuwe elektronisch gegenereerde rechtsinstrumenten, zoals standaard contracten, te kunnen blijven hanteren (bijv. huurcontracten voor auto's).

2.3.2.

Enerzijds suggereert de toelichting dat ingevolge de geleidelijke afschaffing „het gebruik van de nationale munteenheid in specifieke rechtsinstrumenten tot op zekere hoogte en voor een beperkte duur zou zijn toegestaan” (17), anderzijds perken de bepalingen van de ontwerpverordening het soort nieuwe rechtsinstrument dat gedurende de periode van het geleidelijke afschaffen mag blijven verwijzen naar de nationale munteenheid, niet in (18). De ECB merkt op dat deze aanpak de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van het geleidelijke afschaffen inzake de verschillende soorten rechtsinstrumenten veel flexibiliteit en subsidiariteit toestaat.

2.3.3.

De ECB wenst te benadrukken dat ingevolge de ontwerpverordening handelingen die in het kader van deze rechtsinstrumenten tijdens de periode van het geleidelijke afschaffen worden gesteld en die verwijzen naar de nationale munteenheid, alleen in de euro-eenheid worden gesteld (19). Daardoor kunnen verwijzingen naar nationale munteenheden in betalingsinstrumenten worden voorkomen, immers zulke betalingsinstrumenten dienen in de euro-eenheid te worden uitgevoerd en niet in de betreffende nationale munteenheid. Voorzover evenwel betalingsinstrumenten zoals cheques en betalingsopdrachten in de nationale munteenheid zouden luiden, kan zulks voor uitvoerders van betalingen enig ongemak opleveren, aangezien zij voorafgaande aan de uitvoering van de transactie de omrekening van de nationale rekeneenheid naar de euro-eenheid dienen te verzekeren. Voorts, aangezien betalingsinstrumenten mogelijkerwijze buiten de lidstaten circuleren die een periode voor geleidelijke afschaffing toepassen, is het operationeel gezien van belang het grensoverschrijdende gebruik van in de betreffende nationale munteenheid luidende betalingsinstrumenten uit te sluiten. Zulks kan worden gerealiseerd door de toepassing van de bepalingen inzake de geleidelijke afschaffing te beperken tot in de betreffende lidstaat uit te voeren rechtsinstrumenten (d.w.z. alleen in de lidstaat die de geleidelijke afschaffing toepast). Een dergelijke aanpak zou een flexibele toepassing van de bepalingen inzake de geleidelijke afschaffing aanmoedigen en tot het binnenland beperken.

2.3.4.

De ECB merkt op dat het eerste deel van de periode van geleidelijke afschaffing (van maximaal een jaar na de datum van omschakeling naar de chartale euro) samenvalt met de periode van dubbele omloop (maximaal zes maanden) gedurende welke periode zowel de euro alsook in nationale valuta luidende bankbiljetten en muntstukken wettig betaalmiddel mogen zijn binnen de territoriale grenzen van de betreffende lidstaat (20). De ECB wijst op de discrepantie tussen enerzijds de bepaling ingevolge welke handelingen, die in het kader van nieuwe rechtsinstrumenten tijdens de periode van het geleidelijke afschaffen worden gesteld en die verwijzen naar de nationale munteenheid, alleen in de euro-eenheid worden gesteld, en anderzijds het feit dat in nationale valuta luidende bankbiljetten en muntstukken binnen hun territoriale grenzen gedurende de periode van dubbele omloop wettig betaalmiddel zullen blijven. Deze discrepantie kan worden weggenomen door de tekst van de ontwerpverordening te wijzigen, waardoor de voornoemde bepaling zou worden toegepast, onverminderd de bepalingen van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 974/98 (d.w.z. de bepalingen betreffende de periode van dubbele omloop).

2.4.   Naam van de euro

2.4.1.

De ECB begrijpt dat één lidstaat een taalkundig voorbehoud heeft aangetekend ten aanzien van de identificatie van de naam van de gemeenschappelijke munt als de „euro” in de taalversie van de verordening van die lidstaat. Te dien aanzien zou de ECB willen benadrukken dat de naam „euro” in alle taalversies van de ontwerpverordening correct en consistent dient te worden gebruikt, zulks overeenkomstig het vereiste ingevolge Verordening (EG) nr. 974/98 dat de gemeenschappelijke munt in alle officiële talen van de Europese Unie dezelfde naam moet hebben, rekening houdend met de verschillende lettertekens (21). Zoals de ECB opmerkte in een recent advies inzake een Litouws wetsontwerp inzake de overgang naar de euro (22), stellen de betreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 974/98 duidelijk „dat de naam van de gemeenschappelijke munt de euro is en dat deze naam in rechtshandelingen, die in alle communautaire talen worden gepubliceerd, identiek dient te zijn […]. Alleen de Gemeenschap als de bij uitsluiting bevoegde inzake monetaire aangelegenheden bepaalt de naam van de Gemeenschapsmunt. Als gemeenschappelijke munt dient de naam van de euro in het nominatief enkelvoud in alle communautaire talen identiek te zijn om te verzekeren dat het gemeenschappelijke duidelijk is”.

2.4.2.

Overeenkomstig het voorgaande vermelden de eurobankbiljetten, die na machtiging door de ECB sinds 1 januari 2002 door de ECB en de NCB's zijn uitgegeven, de naam van de gemeenschappelijke munt slechts als de „EURO” en de „ΕΥΡΩ”, i.e. de naam van de munteenheid in Romeinse en Griekse lettertekens (23). Omwille van rechtszekerheid beveelt de ECB aan dat in het corpus van de tekst van de ontwerpverordening een bepaling wordt opgenomen die bevestigt dat „de spelling van de naam van de euro identiek zal zijn in het nominatief enkelvoud in alle officiële talen van de Europese Unie, rekening houdend met de verschillende lettertekens”.

2.5.   Specifieke formuleringsvoorstellen

Daarenboven heeft de ECB een aantal specifieke formuleringsvoorstellen.

2.5.1.

Ten eerste, Verordening (EG) nr. 974/98 staat iedere voor een overgangsperiode volgens het Madrid-scenario opterende lidstaat toe de rekeneenheden voor de werkingsprocedures te wijzigen van de nationale munteenheid in de euro-eenheid voor markten voor de geregelde verhandeling, verrekening en vereffening van alle instrumenten genoemd in afdeling B van bijlage I van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (24) (hierna de „ISD” te noemen), en van goederen (25). Aangezien de ISD is ingetrokken door de Richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (26) (hierna de „RMFI” te noemen), dient de verwijzing naar de in afdeling B van de bijlage bij de ISD genoemde instrumenten te worden vervangen door een verwijzing naar de in afdeling C van de Bijlage I bij de RMFI genoemde instrumenten die een meer gedetailleerde en gesofisticeerde lijst van financiële instrumenten bevat dan de ISD, met inbegrip van bijvoorbeeld derivaten voor grondstoffen, kredietrisico's en klimaatvariabelen.

2.5.2.

Ten tweede wordt voorgesteld de eerste alinea van het voorgestelde artikel 10 van Verordening (EG) nr. 974/98 als volgt te vereenvoudigen „vanaf de respectieve data waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, brengen de ECB en de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten in de deelnemende lidstaten in euro luidende bankbiljetten in omloop”.

2.5.3.

Ten derde, gezien de nuttige verwijzing naar „de bepalingen van een conform artikel 111 van het Verdrag gesloten overeenkomst met betrekking tot monetaire aangelegenheden” in het voorgestelde artikel 11 van Verordening (EG) nr. 974/98 (die de status van wettig betaalmiddel betreffen van euro- muntstukken die zijn uitgegeven door derde landen zoals Monaco, San Marino en Vaticaanstad), zou de ECB willen voorstellen conform sommige taalversies (bijv. Duits) van de ontwerpverordening, de verwijzing naar artikel 111 van het Verdrag te beperken tot lid 3 daarvan, aangezien alleen dat lid van artikel 111 naar overeenkomsten met betrekking tot monetaire aangelegenheden verwijst (d.w.z. artikel 111, lid 3).

2.5.4.

Ten vierde, met betrekking tot de voorgestelde verplichting voor „banken” nationale bankbiljetten en muntstukken van hun klanten kosteloos en tot vast te stellen maxima om te wisselen ingevolge artikel 15, lid 3 van Verordening (EG) nr. 974/98, merkt de ECB op dat strikt genomen aangaande de formulering, de term „kredietinstellingen” normaliter wordt gehanteerd ter aanduiding van banken, zowel ingevolge het Verdrag, alsook ingevolge afgeleide communautaire wetgeving.

Derhalve, indien de verwijzing naar „banken” wordt vervangen door een verwijzing naar „kredietinstellingen” in de betekenis van de Geconsolideerde Bankenrichtlijn, dient te worden bedacht dat sommige „kredietinstellingen” die onder die Richtlijn vallen geen cashtransacties verrichten (bijv. instellingen voor elektronisch geld) (27), terwijl andere instellingen die buiten het toepassingsbereik van de Richtlijn vallen (bijv. postcheque- en girodiensten) in het verleden van belang zijn gebleken bij de omschakeling naar de euro. Gezien het bovenstaande ware het aangewezen de betreffende lidstaten enige beoordelingsruimte toe te staan bij de aanwijzing van andere instellingen die gehouden zijn bankbiljetten en muntstukken kosteloos om te wisselen.

2.6.   Formuleringsvoorstellen

2.6.1.

Voorzover de voornoemde aanbevelingen tot wijzigingen in de ontwerpverordening zouden leiden, zijn in de bijlage formuleringsvoorstellen bijgevoegd.

Gedaan te Frankfurt am Main, 1 december 2005.

De President van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  Versie van 2 augustus 2005.

(2)  PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1. Verordening, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2596/2000 (PB L 300 van 29.11.2000, blz. 2).

(3)  Zie de toelichting op de ontwerpverordening, blz. 3.

(4)  Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Malta, Slowakije en Slovenië.

(5)  Het voorgestelde artikel 1 (h) van Verordening (EG) Nr. 974/98 en de voorgestelde bijlage daarbij.

(6)  Artikel 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 974/98.

(7)  Het voorgestelde artikel 1(h) van Verordening (EG) nr. 974/98.

(8)  Het voorgestelde artikel 2 van Verordening (EG) nr. 974/98.

(9)  Artikel 105, lid 2 van het Verdrag en lid 1 van artikel 12.1 van de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

(10)  Overweging 9 van Verordening (EG) nr. 974/98.

(11)  Overweging 14 van Verordening (EG) nr. 974/98.

(12)  Artikel 8, lid 3 en overweging 13 van Verordening (EG) nr. 974/98.

(13)  Artikel 8, lid 4 van Verordening (EG) nr. 974/98.

(14)  Het voorgestelde artikel 9bis van Verordening (EG) nr. 974/98.

(15)  Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 974/78. Opgemerkt zij dat alle huidige 12 deelnemende lidstaten een dubbele-omloop periode van ten hoogste twee maanden gehanteerd hebben.

(16)  Zie de toelichting op de ontwerpverordening, blz. 3.

(17)  Zie de toelichting op de ontwerpverordening, blz. 3.

(18)  Het voorgestelde artikel 1(i) en artikel 9bis van Verordening (EG) nr. 974/98.

(19)  Derde zin van het voorgestelde artikel 9bis van Verordening (EG) nr. 974/98.

(20)  Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 974/98.

(21)  Artikel 2 en overweging 2 van Verordening (EG) nr. 974/98. Zie tevens paragraaf 10 van het ECB-Advies CON/2005/21 van 14 juni 2005 op verzoek van Lietuvos bankas inzake een wetsontwerp betreffende de overgang naar de euro; beschikbaar op de website van de ECB www.ecb.int.

(22)  Paragraaf 10 van Advies CON/2005/21.

(23)  Artikel 1 van Besluit ECB/2003/4 van 20 maart 2003 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (PB L 78 van 25.3.2003, blz. 16).

(24)  PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(25)  Subalinea (a) van het tweede gedachtenstreepje van artikel 8, lid 4 van Verordening (EG) nr. 974/98.

(26)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(27)  Artikel 1, lid 1 en artikel 2, lid 3 van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000, betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1). Richtlijn, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).


BIJLAGE

Formuleringsvoorstellen

Door de Commissie voorgestelde tekst  (1)

Door de ECB voorgestelde wijzigingen  (2)

Wijziging 1

Overwegingen bij de ontwerpverordening

[Momenteel geen voorstel]

De spelling van de naam van de euro dient in het nominatief enkelvoud in alle officiële talen van de EU identiek te zijn om te verzekeren dat het gemeenschappelijke duidelijk is.

Rechtvaardiging Zie de paragrafen 2.4.1-2.4.2 van het advies

Wijziging 2

Overweging 4 bij de ontwerpverordening

Ter voorbereiding van een soepele overgang op de euro voorziet Verordening (EG) nr. 974/98 in een verplichte overgangsperiode tussen de vervanging van de munteenheden van de deelnemende lidstaten door de euro en het in omloop brengen van eurobankbiljetten en -muntstukken.

Ter voorbereiding van een soepele overgang op de euro voorziet Verordening (EG) nr. 974/98 in een verplichte overgangsperiode tussen de vervanging van de munteenheden van de deelnemende lidstaten door de euro en het in omloop brengen van eurobankbiljetten en -muntstukken. Aangezien eurobankbiljetten en -muntstukken voor het publiek ruim beschikbaar zijn, dient een dergelijke toekomstige overgangsperiode zo kort mogelijk te zijn.

Rechtvaardiging — Zie de paragrafen 2.2.1-2.2.8 van het advies

Wijziging 3

Het voorgestelde artikel 1 van Verordening (EG) nr. 974/98

[Momenteel geen voorstel]

een „big-bang” scenario: de invoering van de euro in één stap waarbij de data voor de invoering van de euro en de omschakeling naar de chartale euro samenvallen.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.1.4 van het advies

Wijziging 4

Voorgesteld artikel 1(h) van Verordening (EG) nr. 974/98

„overgangsperiode”: de periode die ingaat op 00u00 van de datum waarop de euro wordt ingevoerd en eindigt op 00u00 van de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld;

„overgangsperiode”: de periode van hoogstens drie jaar die ingaat op 00u00 van de datum waarop de euro wordt ingevoerd en eindigt op 00u00 van de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld;

Rechtvaardiging — Zie de paragrafen 2.2.1-2.2.8 van het advies

Wijziging 5

Het voorgestelde artikel 1bis van Verordening (EG) nr. 974/98

Voor elke deelnemende lidstaat worden de datum waarop de euro wordt ingevoerd, de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld en de eventuele geleidelijke-aanpassingsperiode vastgesteld zoals in de bijlage is gepreciseerd.

Elke deelnemende lidstaat voert de euro in volgens een scenario dat gebaseerd is op een overgangsperiode of volgens een „big-bang” scenario of volgens een „big-bang” scenario gecombineerd met een periode van geleidelijke afschaffing. Voor elke deelnemende lidstaat worden de datum waarop de euro wordt ingevoerd, de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld en de einddatum vande eventuele geleidelijke-aanpassingsperiode vastgesteld zoals in de bijlage is gepreciseerd.

Rechtvaardiging Zie paragraaf 2.1.3 van het advies

Wijziging 6

Het voorgestelde artikel 2 van Verordening (EG) nr. 974/98

Met ingang van de respectieve data waarop de euro wordt ingevoerd, is de euro de munteenheid van de deelnemende lidstaten. De rekeneenheid is één euro. Eén euro is verdeeld in honderd cent.

Met ingang van de respectieve data waarop de euro wordt ingevoerd, is de euro de munteenheid van de deelnemende lidstaten. De rekeneenheid is één euro. Eén euro is verdeeld in honderd cent. De spelling van de naam van de euro is identiek in het nominatief enkelvoud in alle officiële talen van de Europese Unie, rekening houdend met de verschillende lettertekens.

Rechtvaardiging Zie de paragrafen 2.4.1-2.4.2 van het advies

Wijziging 7

Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 974/98 (momenteel blijft dit artikel in de ontwerpverordening ongewijzigd)

4.

Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 mag elke deelnemende lidstaat de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om:

— […],

het mogelijk te maken om de rekeneenheden voor dewerkingsprocedures te wijzigen van de nationalemunteenheid in de euro-eenheid voor:

(a)

markten voor de geregelde verhandeling, verrekening en vereffening van alle instrumenten genoemd in deel B van de bijlage van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, en van goederen; en

(b)

stelsels voor de geregelde uitwisseling, clearing en afrekening van betalingen.

4.

Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 mag elke deelnemende lidstaat de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om:

— […],

het mogelijk te maken om de rekeneenheden voor dewerkingsprocedures te wijzigen van de nationalemunteenheid in de euro-eenheid voor:

(a)

markten voor de geregelde verhandeling, verrekening en vereffening van alle instrumenten genoemd in Afdeling C van Bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad en van goederen; en

(b)

stelsels voor de geregelde uitwisseling, clearing en afrekening van betalingen.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.5.1 van het advies

Wijziging 8

Het voorgestelde artikel 9bis, eerste alinea, derde zin van Verordening (EG) nr. 974/98

De handelingen die in het kader van deze rechtsinstrumenten worden gesteld, worden alleen in de euro-eenheid gesteld.

Onverminderd artikel 15, worden de handelingen die in het kader van deze rechtsinstrumenten worden gesteld, alleen in de euro-eenheid gesteld.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.3.4 van het advies

Wijziging 9

Het voorgestelde artikel 10, eerste alinea van Verordening (EG) nr. 974/98

Vanaf 1 januari 2002 brengt de ECB in euro luidende bankbiljetten in omloop. Vanaf de respectieve datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, brengen de centrale banken van de deelnemende lidstaten in euro luidende bankbiljetten in omloop.

Vanaf de respectieve data waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, brengen de ECB en de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten in de deelnemende lidstaten in euro luidende bankbiljetten in omloop.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.5.2 van het advies

Wijziging 10

Het voorgestelde artikel 11, tweede zin van Verordening (EG) nr. 974/98

[…]

Onverminderd artikel 15 en de bepalingen van een conform artikel 111 van het Verdrag gesloten overeenkomst met betrekking tot monetaire aangelegenheden, zijn deze muntstukken de enige muntstukken die in alle deelnemende lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben. […]

[…]

Onverminderd artikel 15 en de bepalingen van een conform artikel 111, lid 3 van het Verdrag gesloten overeenkomst met betrekking tot monetaire aangelegenheden, zijn deze muntstukken de enige muntstukken die in alle deelnemende lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben. […]

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.5.3 van het advies


(1)  Cursief gedrukte tekst betreft tekst die de ECB voorstelt te schrappen.

(2)  Vetgedrukte tekst betreft nieuwe door de ECB voorgestelde tekst.


Naar boven